Ulrich Libbrecht:"Inleiding comparatieve filosofie"

Henk Hogeboom van Buggenum


Vóór mij ligt het eerste deel van de grondige en alleszins boeiende "Inleiding comparatieve filosofie" van de oriëntalist prof. dr. Ulrich Libbrecht, verschenen bij Uitgeverij Van Gorcum (1995) onder medewerking van de School voor Comparatieve Filosofie in Antwerpen (ISBN 90-232-2845-6).

In december 1999 verscheen bij Uitgeverij Van Gorcum & Comp 'Inleiding comparatieve filosofie II - culturen in het licht van een comparatief model' - auteur: U. Libbrecht - 1999. 17*24,5 cm. XIV + 638 blz. ISBN 90 232 3303 4 Ing.  Zie: recensie

Vooruitlopend op een mogelijk uitvoeriger bespreking in één of meer volgende nummers van GAMMA wil ik onze lezers alvast aansporen dit boek te gaan bestuderen en met mij in te gaan op de kwesties, die de auteur erin aan de orde stelt. Dit temeer, daar het werk zo goed aansluit bij de problematiek van de eerder gerecenseerde werken van prof. dr. S. L. Bonting en prof. dr. M. Wildiers en meer dan eens refereert aan het werk van A. N. Whitehead en Teilhard de Chardin (zie: Verwante denkers).

"Dit is geen filosofisch boek, maar een geschrift over filosofieën. Het vindt zijn motief in de overtuiging, dat culturen [...] wel degelijk kunnen worden vergeleken, alsmede in de ethische noodzaak, dit ook werkelijk te doen. Het heeft zich verder als doel gesteld de eenzijdigheid van het rationalistisch denken aan te tonen, om aldus ruimte te scheppen voor de invloed van andere wereldbeelden dan alleen die van het westen. [...] Ik ben geen filosoof, maar een bescheiden oriëntalist, die (ambtshalve) weet wat er achter de bergen en woestijnen te koop is. Die bovendien weet, dat er, ondanks alle onvergelijkbaarheidsstrategieën, een dialoog op gang moet komen, die de wereld ontrukt aan de harde kluisters van de door de "westerse expansie" aangedreven technologie en haar financieel-economisch schaakspel, om zo weer de luiken te kunnen openen voor het licht van de zingeving. " Aldus prof. dr. Libbrecht zelf op blz. 27.

Vanuit zijn grote betrokkenheid met de vraagstukken van onze tijd, die om mondiale oplossingen vragen, en zijn enorme belezenheid ontwerpt hij met zijn Comparatief Wijsgerig Denken (CWD) een model, waarmee het mogelijk moet zijn zulke diverse culturen als met name die van China, India en West-Europa in hun wezenlijke geaardheid te vergelijken, te begrijpen, daardoor beter te waarderen en in het eigen leven te integreren.

"Elk punt is middelpunt, dus ook waar ik mij bevind," zegt hij met Nicolas Cusanus. (blz.9) En... "Ik ga uit van de idee, dat ikzelf het middelpunt ben van het universum, het 'subjective principle' waarvan ook Whitehead uitging. Het subject is de rijkste bron van informatie over alle dimensies van de werkelijkheid" (blz.l7). Zo is "elke cultuur slechts een topologische variant op de andere, en dus ook op de mijne [...] Ik heb me afgevraagd of niet alle dimensies bij elkaar een soort wereldcultuur zouden kunnen creëren. Om dit althans in principe te kunnen realiseren, is het niet voldoende om als 'peregrinus' van land naar land te trekken, talen te leren, enz. Men zal daarbij in elk geval moeten proberen boven het culturele landschap van de wereld uit te stijgen om de grote lijnen in kaart te brengen".( blz.ll)

Voor het coördinatenstelsel van deze kaart kiest Libbrecht de dimensies energie en informatie. Zij zijn twee functies, twee aspecten van dezelfde wordende realiteit. Als we energie meten impliceert deze informatie, als we informatie vaststellen, impliceert deze energie. Informatie is het vormprincipe van energie. Rond de assen energie en informatie nu situeert Libbrecht alle stadia in de evolutie. Dat wil zeggen vanaf de oerknal, waar de energie plots vrijkwam uit haar geconcentreerdheid in de singulariteit tot en met het voorlopig hoogtepunt mens. Hij ontwerpt dus een kosmologisch model met daarin geïntegreerd een antropologisch model.

Een model, dus geen theorie van de werkelijkheid. Kenmerkend voor dit model is, dat al deze theorieën erin een plaats moeten kunnen krijgen zonder dat dit afbreuk doet aan de coherentie ervan. Libbrecht bespreekt de verschillende filosofieën, culturen en religies om te zien of de jas van zijn model er ruim genoeg voor is. Hij velt dan ook geen oordeel over de juistheid of onjuistheid van bepaalde visies op de werkelijkheid: de onvolledigheid ervan moet vanuit het model zelf oplichten.

Je zou het model dan ook kunnen zien als één grote algebraïsche vergelijking, die in tekeningen is gevisualiseerd. Zoals bij algebra zijn de gebruikte codes dan als vaten, die je met inhoud kunt vullen. In ons geval de inhoud van wijsgerige stelsels, opvattingen, wereldbeelden, religies en dergelijke. Libbrecht bouwt zijn model zorgvuldig en glashelder op. Om zijn uiteenzetting over de diverse begrippen als ziel, zijn en niet-zijn, kracht (Chinees ch'i), enzovoort leesbaar te houden en toch zo volledig mogelijk, gebruikt hij voetnoten. Ze staan er bij elke bladzijde, in een prettig leesbare letter. Totaal ongeveer 1500. Hierin gaat Libbrecht in op hetgeen denkers vóór hem over het onderwerp hebben gezegd. Het vormt een neerslag van meer dan dertig jaar lezen en studeren. De alfabetische bibliografie achter in het boek omvat 25 bladzijden met ongeveer 900 titels.

Het zal uit het bovenstaande duidelijk zijn, dat het in het korte bestek van deze recensie ondoenlijk is een goed beeld te geven van het comparatief model in zijn uiteindelijke vorm. Bovendien is het boek niet af. In een tweede deel - waarnaar bij herhaling wordt verwezen - volgen nog acht hoofdstukken over wereldbeschouwingen gebaseerd op submodellen, de dynamiek van het systeem, maatschappij en economie, ethiek enz. Ik zou echter Ulrich Libbrecht tekort doen, als ik niet in enkele zinnen op het uitzonderlijk grote belang van het door hem ontwikkelde model voor onze tijd zou wijzen.

Het model van Libbrecht maakt eens te meer inzichtelijk, dat de evolutie gekenmerkt wordt door dynamiek. We worstelen nog steeds met de resten van een denken in 'zijnden', vaststaande gegevenheden, entiteiten. De verschijnselen, die zich aan ons voordoen, zijn echter voortdurend in wording. De evolutie is een proces van zich bevrijdende energie. In de mens, de homo sapiens, heeft zich een hoeveelheid energie vrijgemaakt, waarmee hij het proces op creatieve wijze kan intensiveren. Uit het model blijkt, dat deze vrije energie op drie manieren wordt aangewend:

  • Door haar te richten op de natuurlijkheid, het immanente worden. In dit geval is het subject (S) opgenomen in het objekt (O). We zien dit bijvoorbeeld in de Chinese filosofie. Hierin wordt de intentionaliteit van de biologische ritmen als het 'tao' (de weg) aangeduid. De ethische opdracht - het bevel van de hemel - is voor iedere mens te leven in overeenstemming met deze ritmen en met zijn talenten. De taal, waarin men in deze gerichtheid de verschijnselen probeert te vangen is die van de metafoor, bij Libbrechts de mu-taal genoemd.
  • Door haar te richten op de rationaliteit. De mens transcendeert (overstijgt) daardoor zijn mogelijkheden. We zien dit met name in de dominantie van wetenschap en techniek in Amerika en Westeuropa. Het subject (S) neemt daarin zo veel mogelijk afstand van het object (O). De taal, die men hier bezigt zal er idealiter naar streven zo objectief mogelijk te zijn, zich in coderingen te ontwoorden. Daartoe gebruikt hij de lambda-taal.
  • Door haar te richten op de emotionaliteit, de beleving van de werkelijkheid. Vooral in de culturen van Indië zien we deze gerichtheid op de mysticiteit, die in de mystiek haar hoogste vervulling vindt. Daar valt het subject samen met het object (S = O) en zwijgt de taal, volledig ontbeeld. Maar voordat dit ideaal wordt bereikt uit men zich in beeldrijke taal, in symbolen. De taal van de mysticiteit is de sigma-taal, de taal van de symbolen, slechts verstaanbaar voor hen die de beleving delen.

De vraag die Libbrecht stelt, is: "Kunnen deze drie benaderingswijzen zich vervlechten tot één wijze, die mij toegang geeft tot het "Zijn" (blz. 230, fig. 41). Voor mij spreekt uit deze vraag dezelfde geest als uit de oproep van Teilhard de Chardin aan allen om zich in te spannen de krachten te bundelen, in de wetenschap én in dagelijkse gerichtheid op de ander, en bovendien uit zijn beleving van de mystieke eenheid met de schepper. Waarom Libbrecht dan het bereiken van eenheid in verscheidenheid enerzijds op "het punt omega" als een "idealistische en gewaagde extrapolatie" ziet, maar anderzijds als realistisch "op de tijdschaal van een kosmische kalpa" (= 4320 milj.jr. / blz.22) kan ik niet met elkaar rijmen.