Adres:
Arnhemseweg 67A
Apeldoorn
tel 055-534 26 24
Mail:
STICHTING TEILHARD DE CHARDIN
AANDACHTSVELDEN
BIOLOGIE
In de theorie over evolutie, zoals deze verwoord is door Teilhard de Chardin in zijn hoofdwerk Het verschijnsel mens, staat de mens centraal. Daarmee is niet gezegd, dat de mens het eindpunt in de ontwikkeling van complexiteit-bewustzijn is, die door Teilhard als de rode draad in de evolutie wordt gezien. De mens is in ieder geval geen toevalsverschijnsel zoals de darwinisten hem zien, maar een stap op weg naar Omega. Zie hiervoor ook: Hovolezing 2002
ECONOMIE
Om te komen tot een wereldbasisinkomen ontwikkelde de kunstenaar Pieter Kooistra in de jaren 1990 een plan, dat onderschreven werd door vele prominente gezagsdragers zoals Jan Tinbergen (de Nobelprijswinnaar voor economie), Wouter van Dieren (Club van Rome), Theo van Boven (rechtsgeleerde) en vele anderen (zie diens boek 'Het ideale Eigenbelang' - uitg. Kok). De hier te downloaden video, opgenomen in het Vredespaleis te Den Haag, is een pleidooi voor dit plan. Onze stichting was van 1993-1998 nauw bij zijn werk betrokken en zoekt economen e.a. om het met name voor Nederland en Europa vruchtbaar te maken.
ETHIEK
Teilhard geeft de mens een nieuw perspectief, hoop voor onze toekomst. Hij wijst erop, dat samenwerking ten grondslag ligt aan de evolutie van de soorten. In dit proces neemt de vrijheid toe met de mate van complexiteit. Gelijktijdig groeit daarmee ook het besef van verantwoordelijkheid ten opzichte van het geheel. Teilhard legt de nadruk op de inspanning, die we ons moeten getroosten om de soort te laten overleven vanuit onze verantwoordelijkheid voor de wereldgemeenschap als geheel.
FILOSOFIE (èn THEOLOGIE)
De fenomenologie van Teilhard de Chardin vindt haar oorsprong in de fysica, de biologie, de geologie en de paleontologie.
De comparatieve filosofie van de oriëntalist prof. dr. Ulrich Libbrecht integreert haar. (zie: libbrecht-comparatieve-filosofie-1)
De procesfilsofie (èn procestheologie)ligt in haar verlengde. Ze gaat uit van de filosofie van de wiskundige Alfred North Whitehead. (zie: verwante denkers)
Zie ook het tijdschrift voor politieke filosofie en cultuur onder directie van prof. dr. S.W. Couwenberg, waarin door deze herhaaldelijk op de noodzaak van convergentie van wetenschap en religie wordt gewezen en op de inspiratiebron die Teilhard de Chardin daartoe vormt: (zie: www.civismundi.nl en Hovolezing 2002)
KOSMOLOGIE
De redacteur van Teilhards werken, de Vlaming prof.dr. Max Wildiers, schreef refererend aan Teilhard en Whitehead in zijn boek 'Kosmologie in de westerse cultuur' (p. 273): "Hier werd een wereldinterpretatie geboden, die niet alleen ten volle rekening hield met de inzichten van de moderne natuurwetenschappen, maar ons werd bovendien een metafysisch systeem aangereikt, dat zich uitstekend leende tot een herdenken en herformuleren van de christelijke geloofstraditie in haar waardevolste elementen". Zie ook: wildiers-kosmologie
MYSTIEK
Van Teilhards werken kan in dit verband het beste worden verwezen naar "Het Goddelijk Milieu" (dl. 5 BTdC) en naar zijn meditatie 'De mis op de wereld' (dl. 18 BTdC). De patriarch van de Russisch Orthodoxe Kerk Alexander Menj († 1989) schreef in 1981 een voorwoord bij de Russische uitgave van dit mystieke werk. Deze Russische uitgave verscheen in 1992 en staat geheel op de Russische versie van deze website (op de vlag klikken). In ons land voelt de mysticus Freek van Leeuwen vanuit eigen ervaringen, die hij o.a. beschrijft in zijn boek Geestkunde, een sterke band met Teilhard de Chardin. Een aantal passages uit het mystieke werk van Teilhard de Chardin heeft hij op zijn website overgenomen.
In 2010 overleed de voormalig hoogleraar aan de landbouwuniversiteit Wageningen prof. dr. J.S.O.van Asseldonk. Zijn werk De Tao van de Landbouw behandelt de natuurmystiek van diverse kanten en daarmee tevens de visie van Teilhard de Chardin en Alfred North Whitehead. Zowel van Freek van Leeuwen als van Hans van Asseldonk zijn in de laatste uitgaven van GAMMA bijdragen verschenen.
SOCIOLOGIE
Als er één terrein van wetenschap is, waarop Teilhards ideeën vruchtbaar voor de toekomst kunnen zijn, is dat de sociologie. Teilhard introduceerde immers het begrip 'noösfeer'. Daarmee wordt de samenleving van denkende en invoelende mensen bedoeld. Deze samenleving zal zich binnen de beperkte ruimte van de aardbol dienen te handhaven. Teilhards werk maakt zichtbaar welk gedrag en welke structuur daarvoor de beste overlevingsstrategie oplevert. Dit levert gezichtspunten op die onzes inziens raakvlakken hebben met het werk van Arnold Cornelis 'Logica van het gevoel - Filosofie van de Stabiliteitslagen in de Cultuur als Nesteling der Emoties' (uitgeverij Essence - 2000 - 9e druk) en met dat van Harry Ansems 'De transhumane mens' (febr. 2013)
TOENADERING VAN GODSDIENSTEN
De Baha'i - Tahiri-Lezing 'Wetenschap en Religie als partners' door H.J. Hogeboom van Buggenum (De Poort, Groesbeek, 14-6-1998).
VREDESINSPANNINGEN
Het Congres voor Wereldvrede van de Wereldraad van Kerken mei 2011 in Kingston, Jamaica, is een oproep tot inclusief denken in het verlengde van de teilhardiaanse evolutieleer. Onder de titel 'Werken aan rechtvaardige vrede' biedt de extra-editie (sept. 2015) van het blad Vredesspiraal van de organisatie Kerk en Vrede voor de politiek behartenswaardige artikelen.
WERKGELEGENHEID
Zie (en download) hiervoor de artikelen van Wim Drell in (resp.vanuit) ons tijdschrift GAMMA jrg. 01-nr.04-p.20-25; jrg. 02-nr.01-p.04-10; jrg. 02-nr.02-p.12-14.
(Max Wildiers - 1904-1996)
Max Wildiers: Kosmologie in de westerse cultuur
Uitgeverij Pelckmans, Kapellen 1989, 344 blzz, ISBN 90 2891363 7
Henk Hogeboom van Buggenum
De mens vormt zich een beeld van zijn wereld en van het universum. Dit beeld bepaalt zijn stijl van leven. Met andere woorden: Zijn ethiek en esthetiek vinden hun rechtvaardiging in het wereldbeeld. Er bestaat een wisselwerking tussen de visie die de mens op zijn wereld heeft en zijn handelen. We zien deze visie weerspiegeld in de cultuur, d.w.z. in het hele denk- en leefpatroon van een gemeenschap. Dus zowel in de bestuurlijk-organisatorische inrichting van de staat, de stad, de kerk enz. als in de symboliek van taal, kunst, wetenschappen en religie.
Max Wildiers gaat in dit boek na, in hoeverre veranderingen in het beeld van de wereld de Westerse cultuur hebben beïnvloed. Geheel in de lijn van de opvattingen, die .wij in ons tijdschrift GAMMA huldigen, komt hij tot het beeld van een continu proces van geleidelijke overgangen, die noodzakelijk en verklaarbaar zijn vanuit het bewustzijnsniveau van elke tijd.
Zo was voor de Grieken de kosmos een volmaakt geordend geheel, een sacraal gegeven, waar zij met diepe eerbied en eindeloze bewondering naar opzagen. Het denken in de Griekse Oudheid was bij uitstek kosmo-centrisch. Zowel bij de presocratici als bij Plato en Aristoteles, zowel bij de stoïci als bij de neoplatonici neemt het gevoel van verbondenheid met de kosmos een allesbeheersende plaats in.
En dat geldt ook voor de christenen in de middeleeuwen. Max Wildiers bestrijdt terecht de opvatting van Karl Löwithl, dat het levensgevoel in de middeleeuwen van kosmocentrisch was omgeslagen in antropocentrisch, van veruiterlijking naar verinnerlijking. Löwith trekt deze ontwikkeling door vanaf Augustinus naar het 'Cogito ergo sum' van Descartes, het transcendentale Ik van Kant, het Ego-begrip bij Husserl, Heideggers en Jaspers leer van de existentie. Wildiers voert echter het werk en de uitspraken van vele kerkvaders op, waaruit duidelijk wordt, dat deze juist naar een synthese zochten tussen de christelijke leer en de opvattingen van de Grieken over de kosmos.
Aanvankelijk overheerste bij kerkelijke schrijvers weliswaar de afwijzing van de 'vergoddelijking' van de kosmos door de Grieken en verdedigden zij hun christelijke opvattingen over 'voorzienigheid' en 'wilsvrijheid' tegenover de Grieks-heidense 'noodlotsgedachte'. Maar al gauw werd het accent verlegd naar een inpassing van de christelijke leer in de Griekse kosmologie. De grote scholastici hadden namelijk veel belangstelling voor kosmologie en natuurwetenschappen. Augustinus was daarop juist een van de weinige uitzonderingen. In het Griekse denken had Socrates al definitief het accent verlegd van het 'uitwendige' naar het 'innerlijke' en Augustinus maakte hiermee kennis via het platonisme vooral van Plotinus. Zowel de kosmologie als deze Griekse 'verinnerlijking' werden dus op een hogere trap van de culturele evolutie in het christelijke denken over God, mens en wereld geintegreerd.
Wildiers laat aan de hand van vele citaten uit de werken van de belangrijkste kerkvaders zien hoe deze er in ongeveer duizend jaar in slaagden een synthese te bewerkstelligen tussen de christelijke leer en het antieke wereldbeeld. Prachtig zijn bijvoorbeeld passages uit werken als die van Sint-Bonaventura. Werken, waaruit de overtuiging spreekt, dat in de orde van alle geschapen dingen het spoor van de scheppende God te herkennen valt. Heel de kosmos was voor de middeleeuwse mens één groot en indrukwekkend loflied op de wijsheid, de macht en de goedheid van Hem die deze wereld tot nut van de mens heeft gemaakt.
Het voor de middeleeuwer onaantastbare en heilige beginsel van de hiërarchische wereldorde werd voor het eerst in twijfel getrokken door bisschop Nicolaas van Cusa (1401-464).Tegenover het hechte bouwwerk van een wereldorde die de scholastici in duizend jaar hadden opgebouwd, stelde hij zijn 'docta ignorantia'. Het is alleszins begrijpelijk, dat deze hem niet in dank werden afgenomen. Net zo min als dit later het geval was bij de theorieën van de natuurkundigen Copernicus, Tycho Brahe, Kepler en Galileï. Het wereldbeeld veranderde grondig, maar het gezag van de Kerk deed er alles aan om deze verandering nog geen gemeengoed te laten worden. In l616 gaf het Heilig Officie de verklaring af, dat het onjuist was, dat de zon het centrum van het heelal is en niet de aarde. De tijd was er eenvoudigweg nog niet rijp voor. Maar beetje bij beetje wordt toch het oude wereldbeeld uitgewist.
Wildiers vervalt nergens in een droge opsomming als hij de verdere ontwikkeling van het wereldbeeld in de tijd schetst. Om de beweging van de planeten te verklaren had Plato een beroep gedaan op een wereldziel, Aristoteles op afzonderlijke intelligenties, de middeleeuwse theologen op engelen, Descartes op etherische draaikolken ('vortices' of 'tourbillons'). Dit alles zal door het werk van Newton (1687), dat de Copernicaanse revolutie afsloot, voorgoed worden ontkracht. De visie van de mens op de ruimtelijke, de hiërarchische ordening, die als achtergrond en kader had dienst gedaan van 15 eeuwen christelijk denken, bleek een vergissing te zijn geweest. Een vergissing die allengs door natuurkundigen werd onthuld, die voor het merendeel zeer gelovig waren en hun werk in de dienst van God hadden gesteld.
Darwin opent met zijn leer van de evolutie een nieuw begrip van de tijd, zoals Newton met zijn wet van de zwaartekracht de visie op de ruimtelijke ordening van het heelal in de astronomie vernieuwde. Zijn evolutieleer gaat zo een brug vormen tussen de wetenschap van de tijd, de geschiedenis, en van de ordening, de natuur. Aldus werd het laatste aspect van het oude wereldbeeld dat nog overeind was gebleven, namelijk het bestaan van een statische, onveranderlijke wereldorde, radicaal afgebroken en de weg vrijgemaakt voor een totaal nieuwe visie op de werkelijkheid.
De gevolgen van de afbraak van het oude hiërarchische wereldbeeld, waarin iedereen blijvend zijn plaats en alles zijn constante rangorde had, schildert Max Wildiers ons voor de religie, de politiek en de wijsbegeerte. De mens maakt zich los van het gezag van de kerk, wordt steeds meer autonoom. Voor de religie betekent dit, dat het godsbegrip niet langer past in het nieuwe wereldbeeld. Tegenover de star aan het oude vast-houdende Roomse kerk ontwikkelen zich het pantheïsme, het deïsme en het atheïsme. Het pantheïsme leert: Al wat is, is in God en niets kan bestaan of is denk-baar buiten God. Vanaf Nikolaas van Cusa zien we de ontwikkeling in dit denken over God lopen via Giordano Bruno (1548-1600) naar Baruch de Spinoza (1632-1677) en Duitse romantici als Jacobi, Herder, Novalis, Heine en Goethe.
De God, die door de deïsten wordt gehuldigd, is een God die de wereld weliswaar geschapen heeft en aan de natuur een vaste wetmatigheid heeft opgelegd, maar de dingen verder op hun beloop laat, zich niets aantrekt van het lot van de mensen. Het deïsme oefende een grote aantrekkingskracht uit op de geesten in de zeventiende en achttiende eeuw (bv. op Newton en Voltaire). Als geheel genomen doet het zich voor als een poging om de godsdienst in overeenstemming te brengen met de nieuwe wetenschappelijke opvattin-gen. Zo gezien is het positief een streven naar de opbouw van een natuurlijke godsdienst, die zowel een leer over God als een ethiek bevat. Maar het had ook een negatieve kant, voor zover het iedere geopenbaarde godsdienst, in het bijzonder het christendom, verwierp als zijnde onverenigbaar met de wetenschap. Max Wildiers merkt dan ook terecht op: "Merkwaardig is wel het feit, dat de drie grote geleerden (Galileï, Descartes en Newton) steeds aan het christendom trouw waren gebleven, terwijl hun werk juist de krachtigste wapenen zou leveren aan hen die dit christendom met alle kracht zouden bestrijden". (blz. 153)
Het is logisch, dat met dit denken over God en over de mens in zijn wereld ook de opvattingen over moraal evolueerden. Ook hier werd de eenheid verbroken. Er ontstonden een aantal moraalsystemen. Wildiers gaat wat uitvoeriger in op de pantheïstische, gebaseerd op Spinoza's 'Ethica', die duidelijk gericht was op onthechting en beschouwing van de eeuwige waarden, en de 'Kritik der praktischen Vernunft' van Kant. Deze filosoof formuleerde de Verlichting als de bevrijding van de mens uit de onmondigheid, die hij zelf over zich had afgeroepen. De mens is in zijn visie autonoom. Hij heeft de vrije wil en zou op grond van de rede voor het goede moeten kiezen ('de kategorische imperatief').
Ook laat Wildiers zien, hoe het veranderde wereldbeeld zijn invloed uitoefende op de politiek. Gezagsdragers konden immers hun rechten niet langer ontlenen aan een vermeende hiërarchische goddelijke orde. Jean Jacques Rousseau (1712-1778) en Montesquieu (1689-1755) hadden grote invloed met hun werk, waarin zij verdeling van de macht voorstonden. De Amerikaanse Vrijheidsstrijd van 1775 en de Franse Revolutie van 1789 laten de radicale verwerping van het hiërarchisch beginsel door het volk zien.
Na de doorbraak van Newtons mechanicistische wereldbeeld wordt het denken meer en meer antropocentrisch, dat wil zeggen het gaat zich steeds meer op de mens zelf richten. De kosmos heeft hem niets meer te leren. Maar in onze tijd dringt hoe langer hoe meer het besef door, dat de 'autonome mens' eigenlijk een fictie is. Postmoderne denkers als Derrida, Baudrillard en Lyotard constateren dat de mens een weerloze gevangene is van zijn verleden, zijn taal, zijn opvoeding, zijn milieu. Michel Foucault constateert zelfs in een variant op de God-is-dood-theorie: "De mens is dood", waarmee hij de mens bedoelt zoals Kant en zijn volgelingen hem droomden: de autonome mens.
En - zo halen wij opnieuw Wildiers aan - "nu dan een stroming in het denken aan haar eenzijdigheid ten onder dreigt te gaan, komt er een tegenstroming op die bewust aansluiting zoekt bij de kosmologie, bij het denken over de wereld in haar geheel, met inbegrip van de mens. "(blz.2l4) De wetenschapshistoricus Stephen Toulmin schrijft een boek 'The return to cosmology' (1982 - Terug naar de kosmologie) en ook Karl Popper zag de kosmologie al als het filosofische probleem in zijn werk 'The logic of scientiflc discovery' (1965 - De logica van de wetenschappelijke ontdekking). Naar de mening van vooraanstaaande geleerden grijpt vandaag een revolutie plaats in het wereldbeeld, even radicaal en even vernieuwend als die, welke Newton 300 jaar geleden inluidde.
De wetenschapper werd steeds meer specialist. Velen voelen nu, dat hun persoonlijke betrokkenheid bij het geheel werd opgeofferd aan de tijd en de objectiviteit die hun deelgebied vergde. Het besef breekt baan, dat de ontwikkelingen van wetenschap en technologie een deel van de problematiek zijn geworden, waarmee onze wereld kampt op het gebied van de ecologie, de economie, de medische ethiek enz. De verschillende gebieden van wetenschap gaan elkaar overlappen en aanvullen en geleidelijk aan evolueren wij van een denken in fragmenten naar een holistische denkwijze. Deze ontwikkeling wordt in de hand gewerkt door de evolutieleer die vanuit de biologie en de biochemie een brug sloeg tussen materie, het veld van de natuurkunde, en leven om te ontdekken dat het element tijd daartussen de grenzen laat vervagen in een hiërarchie van toenemende complexiteit en bewustzijn.
Max Wildiers wijst erop, dat de mens een metafoor nodig heeft om de complexiteit van zijn wereld te benoemen en te bevatten. Voor de middeleeuwen is dat de 'ladder' (van de hiërarchie), voor de moderne tijd vanaf Newton 'de machine' (als uitdrukking van de wereld als lopend ' uurwerk' of mechanisme). Voor onze tijd is dat het 'spel'2 of - wat de Nobelprijswinnaar I. Prigogine voorstelt - het 'kunstwerk'. "Beide metaforen drukken[...] dezelfde grondidee uit: dat de natuur niet langer deterministisch en mechanistisch kan worden geïnterpreteerd; dat op alle niveaus van de werkelijkheid wetmatigheid en spontaneïteit samengaan; dat de wereld in haar diepste wezen door zelfcreativiteit wordt gekenmerkt. Meer dan door de equaties (=vergelijkingen, red.) der quantumfysici zal deze idee in haar metaforische vertaling de cultuur van de komende eeuwen een nieuwe oriëntatie geven."
"Alles wat zich in onze wereld voordoet, gelijkt op een groot spel, waarvan bij het begin alleen de regels vaststaan. Alleen deze regels zijn het voorwerp van objectieve kennis. Het spel zelf kan niet met het geheel der regels noch met de reeks toevalligheden die zich erin voordoen geïdentificeerd worden. Het is noch het ene, noch het andere, maar beide samen, en het heeft eindeloos veel aspecten. Waar het op aan komt, is het spel in zijn veelvormigheid en symboliek zo te ontleden, dat ons wereldbeeld en onze wereldbeschouwingen in het licht van zijn afwisselende aspecten verstaanbaar worden gemaakt".
In ruim vijftig bladzijden gaat Max Wildiers vervolgens in op de procesfilosofie en theologie van A.N.Whitehead (1861-1947) en de evolutieleer van Teilhard de Chardin, die zijns inziens het beste beantwoorden aan het levensgevoel van de huidige tijd, waarin met het oog op de toekomst van zijn wereld steeds meer een beroep wordt gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de mens om in het samenspel creatief met de regels om te gaan.
Voetnoten:
1 Karl Löwith: Gott, Mensch und Welt. in der Metaphysik von Descartes bis zu Nietzsche,1967
2.zie hiervoor o.a. M.Eigen en R.Winkler Das Spiel, 1975
|
Richard Dawkins: God als misvatting
uitg. Nieuw Amsterdam, 2006, ISBN -13:978-90-468-0147-5, 448 blzz.
Het syndroom van Dawkins
Henk Hogeboom van Buggenum
Dawkins stelt dat "de God-hypothese een wetenschappelijke veronderstelling over het universum is, die met evenveel scepsis moet worden onderzocht als elke hypothese"(p. 10). Hij formuleert deze God-hypothese als volgt: "Er bestaat een bovenmenselijk, bovennatuurlijk wezen dat doelbewust het universum en alles erin heeft ontworpen en geschapen"(p. 39) Daarmee distantieert hij zich van o.a. Stephan J. Gould 1. Wetenschap en religie zijn volgens Gould elkaar niet overlappende gebieden of magistera (NOMA). Dawkins daarentegen: "Een universum met een scheppende toezichthouder" zou "een heel ander soort universum zijn, een universum zonder zo'n wezen. Waarom is dat geen stof voor wetenschappers?"(p. 65)
Dawkins krijgt uiteraard veel kritiek op deze vermenging van geloof en wetenschap. Hij vertelt, dat hij op een congres in Cambridge, dat georganiseerd was met steun van de Templeton Foundation2, theologen uitdaagde om in te gaan op zijn punt "dat een God die in staat is een universum of wat dan ook te ontwerpen wel complex en statistisch onwaarschijnlijk moest zijn". Men gaf hem te kennen, dat de "wetenschappelijke argumenten...ongeschikt waren aangezien theologen altijd het standpunt hadden gehuldigd dat God zich buiten het wetenschappelijk domein bevindt"(p. 170/171). En dan schrijft Dawkins: "Ik kreeg niet de indruk dat de theologen te kwader trouw waren...Toch moest ik denken aan het commentaar van Peter Medawar op Le Phénomène Humain van priester Teilhard de Chardin, in wat misschien wel de vernietigendste boekrecensie aller tijden is: "De auteur kan alleen van onoprechtheid worden verontschuldigd op grond van het feit dat hij alvorens anderen te misleiden, zich de grootste moeite heeft getroost om zichzelf te misleiden."3
Eigenlijk is het beschamend, dat Dawkins Teilhard in dit verband opvoert. Beschamend, omdat juist Teilhard zich de grootste moeite heeft gegeven wetenschap en religie in Le Phénomène Humain (Het verschijnsel Mens) niet te vermengen. Beschamend ook, omdat mag worden verondersteld, dat Dawkins heel goed weet, dat Teilhard zich in dit werk volledig achter Darwins leer van de 'natuurlijke selectie' heeft gesteld. Voor hem, was het dus net zoals voor Dawkins een bewezen feit, dat vanaf het ontstaan van leven de evolutie via natuurlijke selectie in kleine stapjes is verlopen. Maar erger nog vind ik, dat Dawkins Teilhard opvoert tegenover theologen, terwijl hij zou moeten weten, dat Teilhard zich op grond van zijn wetenschappelijke bevindingen in ander werk wèl over de geloofskwestie heeft uitgelaten. Teilhard stelt daarbij nadrukkelijk, dat theologen maar moeten uitmaken welke consequenties zijn denken zal hebben voor het geloof, met name het christendom. Dat is gebeurd. De r-k Kerk heeft hem verboden het werk tijdens zijn leven te publiceren. Veel van zijn kritiek die ook Dawkins heeft op theologische kwesties als erfzonde en verzoening4 hebben daarbij ongetwijfeld een rol gespeeld.
Goed, laten we er even van uitgaan, dat Dawkins mening hout snijdt en dat het zinvol is om God en de religie wetenschappelijk te benaderen. Hoe komt hij dan tot zijn conclusie, dat God vrijwel zeker niet bestaat (hfdst. 4 - p.125-176) )? En ... dat "atheïst zijn iets is om trots op te zijn, omdat het vrijwel altijd duidt op een gezond zelfdenkend vermogen" (p.12), zodat "vrije geesten weinig aanmoediging nodig hebben om zich te ontworstelen aan de verdorvenheid van religie (p. 14)?
Zijn voornaamste argument is, dat statistisch gezien het ontstaan van leven uit de materie al heel erg onwaarschijnlijk is. Een entiteit (als God - HvB) die in staat is zoiets onwaarschijnlijks te ontwerpen als een Duitse pijp (Aristolochea trilobata) zou zelf nog onwaarschijnlijker zijn.... Wie ontwerpt de ontwerper? (p. 135/136). "De darwinistische evolutie neemt het stokje monter over zodra het leven er eenmaal is. Maar hoe gaat het van start? Dat vereist de expertise van een chemicus. De ID-hypothese5 postuleert een God, die bewust een wonder heeft verricht, die in de prebiotische soep zijn goddelijk vuur heeft doen ontbranden en als spectaculair hoogtepunt DNA of iets soortgelijks lanceerde."[p.153] "Het antropisch alternatief ervoor is statistisch van aard... met een bespottelijk geringe kans van één op één miljard planeten zal er op Aarde leven ontstaan. [p.154] "Een God, die in staat is om de ideale waarden te berekenen van de zes natuurconstanten 6zou minstens even onwaarschijnlijk moeten zijn als de subtiel afgestelde getallencombinatie zelf, en dat is wel héél onwaarschijnlijk - en de premisse van de hele discussie die we hier voeren" (p. 160).
Dawkins schrijft perplex te staan "van het aantal mensen dat het probleem niet inziet en echt genoegen lijkt te nemen met het argument van de goddelijke knoppendraaier... een verbijsterende blinde vlek". Klinkt dat wetenschappelijk?
De schrijver geeft voor een monist te zijn, d.w.z. te geloven "dat het verstand een manifestatie is van materie - van het materiaal waarvan de hersenen of misschien computers zijn gemaakt - en dat het denken niet los van die materie kan bestaan"(p. 196/197). Ook Teilhard de Chardin was een monist in zijn hypothese over het evolutionaire proces, en wel zó dat hij ervan uitging dat de geest zich manifesteerde in de stof en daar voor onze waarneming onverbrekelijk mee verbonden is. Zowel Dawkins als Teilhard gaat dus uit van een eenheid die zich in verscheidenheid manifesteert. Voor Dawkins telt echter slechts als werkelijkheid, datgene wat via onze instrumenten (hersenen, microscopen enz.) materieel kan worden waargenomen. Voor hem verschijnen hierin leven, bewustzijn als bij toverslag door statistisch toeval. Deze verschijnselen zijn voor hem kennelijk niet op een wijze deelbaar als in het cumulatieve proces dat we aantreffen in de ontwikkeling van levende soorten. Merkwaardig eigenlijk die redenering, want 'leven' zowel als 'bewustzijn' bestaan in dit proces toch in diverse gradaties. Teilhard de Chardin lijkt wat dat betreft veel consequenter. Voor hem zijn 'leven' en 'bewustzijn' in potentie al vanaf de big bang in een of andere graad in de materie aanwezig. Zoals bijvoorbeeld in een stamcel de potentie om zich te ontwikkelen tot een 'hartcel', een 'levercel' of een 'huidcel' aanwezig is, ook al kunnen wij die waarnemen noch meten. De matrix van onze werkelijkheid is derhalve in de visie van Teilhard de Chardin 'omnipotent'.
Een mooi woord voor deze omnipotente onzichtbare en voor ons ondeelbare werkelijkheid achter de waarneembare werkelijkheid is het woord God. God, een woord waarmee wij op grond van ons beperkte inzicht of bewustzijn in deze werkelijkheid inderdaad - zoals Dawkins ook vanuit zijn bespreking van o.a. de Bijbel uiteenzet - zoveel verschillende beelden hebben ontwikkeld. Beelden, die tijd- en cultuurgebonden zijn, omdat ze afhankelijk zijn van ons wereldbeeld, ons bewustzijn van de wereld. Vandaar ook, dat Dawkins terecht mag stellen, dat onze ethiek er was vóór onze religies, dat moraal niet vastligt en dat gelovigen zowel als atheïsten een besef hebben van 'goed' en 'kwaad' en navenant kunnen handelen. Wat belangrijker lijkt is de constatering van Teilhard, dat de evolutie van de soorten zich lijkt te bewegen in de richting van meer complexiteit en bewustzijn, gecombineerd met meer vrijheid en verantwoordelijkheid voor het gehele proces op grond van samenwerking tussen de delen. De universele, ook onafhankelijk van de godsdienst geformuleerde tien geboden, waaraan Dawkins zijn versie toevoegt (p.285), kunnen vanuit deze richting van de evolutie worden begrepen en vereenvoudigd. De mens is de drager van de evolutie, die de werkelijkheid is welke zich aan hem openbaart. God komt zo tot hem via de ander, is in die zin ook een persoonlijke God7. Ethisch is al hetgeen de ander bevordert ten gunste van het geheel van het proces. Om te weten wat dat is, vereist de inspanning van de verdieping in de ander door studie, inleving en dergelijke. Door inclusief denken.
Het syndroom van Dawkins is zijn afkeer van religie door een eenzijdige focus op de uitwassen ervan. De therapie ligt mogelijk in de ontwikkeling van het bewustzijn, dat ook alle religies deel zijn van een evolutieproces.
Noten:
- Stephan J. Gould Rocks of Ages: Science and Religion in the Fullness of Life, New York: Ballintin, 1999 (Ned. Vert. God en Darwin: wetenschap en religie in de volheid van het bestaan, Uitg. Contact, Amsterdam, 2000.
- De Templeton Foundation kent jaarlijks de Templeton Prize toe "meestal aan een wetenschapper die bereid is iets aardig over religie te vertellen" (Dawkins p. 27) "Het geldbedrag is nadrukkelijk hoger gemaakt dan de som verbonden aan de Nobelprijs" (Dawkins p. 170)
- In o.m.: P.B. Medawar Pluto's Republik, Oxford University Press, 1982, p. 155.
- Op blz. 271 schrijft Dawkins: "Ik heb het dan vooral over de centrale leer van het christendom. De leer van de 'verzoening'en 'erfzonde', de kern van de theologie van het Nieuwe Testament, is moreel bijna even stuitend als het verhaal van Abraham die zich op maakt om Isaak te barbecuen."
- Over de zowel wetenschappelijke als theologische afwijzing van ID = Intelligent Design vgl. Palmyre Oomen 'Intelligent Design - géén brug tussen natuurwetenschap en theologie! in GAMMA, jrg. 13 nr. 1 - mrt 2006 en mijn lezing op 28-11-2007 voor de Raad van Kerken in Hilversum in deze GAMMA en op de frontpagina van onze website.
- Vgl. Martin Rees Just six numbers, Weidenfeld & Nicolson, Londen 1999 (Ned. vert. Zes getallen: de krachten die het universum in stand houden, Uitg. Contact, Amsterdam 2000.
- Latijn: per-sonare (door ...heen klinken)